Psalm van Moya De Feyter

OH MENS OH PRETMACHINE

I

ik zou graag iets moois beschrijven
het loof, de kleur van de regen, het dijbeen van mijn lief
de juiste penseelstreek op het juiste moment, de geur van een boekenwinkel
het silhouet van een circusartiest, nieuwe bessen aan oude takken
heuvelrijen, vioolsonates, hoe we dan wel moeten leven
maar niets is zichtbaar zonder licht

waar is het licht

onze wervels zouden ons vooruit duwen
op weg naar niets in het bijzonder maar tenminste toch vooruit
pulserend, stotend, opgeladen

wij zouden vliegen
vliegend zouden we zingen
zingend naar de waarheid zoeken
aan de einder, onder het water, voorbij de taaie grenzen
maar ze bleek diep in slaap, het gezicht grotesk
ziek in de schouders, wratten van afschuw, vernederd en moe

waar was het licht

de engelen zijn dronken
de zonen bange vaders
de redder redt niet meer
nu vanuit alle spiegels handen naar kelen reiken
om duwend door aders te dringen

omdat wij mensen tombes zijn vol dode dieren en wegwerpdromen
zullen we voor altijd dansen in de richting van het brekend glas

kom, zegt de aarde, verdrink met mij in jou
ik zal zacht en vochtig wachten
tot wij vergaan in ons


II

paniek is een logge pyjama in een wereld waar je niet wakker wil worden
op dagen waarvan de huid bochtig over de uren ligt
altijd klaar om weg te sluipen

we huilen, laat ons binnen, snijd de angst uit ons
kijk naar dit gezicht, het wringt, het kantelt, knelt
het heeft inderdaad niets te vertellen
we hebben tongen maar ze werken niet
niets werkt als het niet wordt aangezet
net als de bomen branden we zwart van binnenuit

wij kunnen spotten, verwensen, kleineren en vernielen
met een kop dure koffie in de hand

wij zijn indringers die niet loslaten
hompen vlees, richtingloos schuifelend
in afwachting van een echte gebeurtenis, een echt mens, een echte ochtend
zonder licht kun je jaren wachten tot de nacht afloopt

waar is het licht

wie wil nu nog onder onze vleugels slapen
wiens beenderen mogen we sussen
wiegen in een kleine, warme, waterige hand

is het licht dan in de liefde die van ons deze bange hazen maakt
of in de kunst die we aan de kassa gaven, of in het gras dat
onder onze voeten naar adem hapt

als wij beginnen te lopen, komen we nooit meer terug


III

wees stil voor de mens die denkt dat hij goed is
onder golven bedolven, door glitter verstikt
wachtend tot het vuurwerk knalt

heerlijk zij de schade
heerlijk zij het licht

waar is het licht

het heeft geen zin om dode vogels vrij te laten
wij zijn een ziekte voor de aarde
de aarde zwijgt
nooit raken wij weer ingekleurd

stelt het gerust dat iedereen het na verloop van tijd
zonder hartslag moet stellen, of zullen we
ook na de dood nog schreeuwen
moeder, vader, aarde

waar is het licht